- glas
- {{glas}}{{/term}}1 [algemeen]verre 〈m.〉2 [ruit] vitre 〈v.〉♦voorbeelden:1 een glas bier • un verre de bièredubbel glas • doubles vitresgewapend glas • verre armékogelvrij glas • verre pare-ballesmat glas • verre mateen stevig glas (wijn) drinken • boire un bon coupglas blazen • souffler du verrezijn glas heffen • lever son verreeen glaasje (te veel) op hebben • avoir bu un coup de tropeen glas achterover slaan • faire cul seceen ets achter glas • une gravure sous verre〈figuurlijk〉 te diep in het glas, glaasje gekeken hebben • avoir bu un coup de tropiets bespreken onder een glas wijn • discuter qc. autour d'un verre de vineen asbak van glas • un cendrier en verrede zaak is zo helder, klaar als glas • l'affaire est claire comme de l'eau de rocheglas in lood • vitrail2 〈figuurlijk〉 zijn eigen glazen ingooien, inslaan • scier la branche sur laquelle on est assisde glazen wassen • laver les vitres
Deens-Russisch woordenboek. 2015.